Leer Nederlands - les 35: huisdieren

kitten and puppy

een puppie en een kitten Source: Pixabay / Pixabay CC0

Get the SBS Audio app

Other ways to listen

Joyce Diebels van Dutch with Joyce al veel uiteenlopende onderwerpen besproken in onze mini-lessen; van de werkwoorden hebben en zijn, de uitspraak van de letter G en de rollende R - tot onderwerpen als familieleden, verjaardag en sporten. Vandaag voegen we daar huisdieren aan toe.


Woorden en zinnen uit les 35: huisdieren
EngelsNederlands
pets(het) huisdier / twee huisdieren
I like pets.Ik vind huisdieren leuk.
I love pets.Ik hou van huisdieren.
dog(de) hond
to barkblaffen
dog bed(de) hondenmand
I walk the dog.Ik laat de hond uit.
dog leash(de) hondenriem
The dog barks when the bell rings.De hond blaft als de bel gaat.
The dog is in the dog basket.De hond ligt in de hondenmand.
The dog licks his fur.De hond likt zijn vacht
cat
(de) kat (mannelijk)
(de) poes (vrouwelijk)
The cat purrs when I pet her.De poes spint als ik haar aai.
The cat has caught a mouse.De kat heeft een muis gevangen.
I clean the cat litter.Ik verschoon de kattenbak.
bunny / rabbit(het) konijn
Our bunny loves carrots,Ons konijn houdt van wortels.
The bunny eats hay in its cage.Het konijn eet hooi in zijn kooi.
guinea pigHet konijn eet hooi in zijn kooi.
I cuddle with the guinea pig.Ik knuffel met de cavia.
hamster(de) hamster
The hamster is doing laps in his wheel.De hamster rent rondjes in het rad.
bird(de) vogel
canary(de) kanarie
Our canary sings a song.Onze kanarie zingt een lied.
fish(de) vis
goldfish(de) goudvis
De goldfish swims circles in the fishbowl.
De goudvis zwemt rondjes in de vissenkom.
Klik hier voor meer informatie over Joyce van Dutch with Joyce.

Share